Dr. Iet Erdtsieck

Aflevering I 250 jaar loge Le Profond Silence  Column De Brug 


In 2020 herdenkt de Kamper loge Le Profond Silence ( De diepe stilte) dat zij 250 jaar bestaat en daarmee de oudste vereniging in Kampen is. Zij herdenkt dit mede met de presentatie van het boek De stilte doorbroken dat door mij is geschreven. Het is de bedoeling dat elke maand 12 fragmenten uit het boek in De Brug worden gepubliceerd. De eerste aflevering zal gaan over het begrip vrijmetselarij en loges.  

Het is de vraag wanneer men kan spreken van vrijmetselarij en loges. Er is ervoor gekozen om dit begrip in 1717 te laten beginnen. Toen verenigden zich een aantal mannen – onder leiding van dominee James Anderson – tot de Grootloge in Londen. Zij noemden zich free-maçons (vrijmetselaren). Alleen mannen werden toegelaten die ‘vrij geboren en van goede naam waren’. Zij werden aangenomen als leerling, konden gezel worden en tenslotte de meestergraad bereiken.    

De Grootloge in Engeland was opgebouwd in navolging van de middeleeuwse gilden. Men had bijvoorbeeld van het gilde de linnenwevers, timmerlieden, kooplieden en bouwlieden. De loge baseerde zich op het gilde van de bouwlieden. Men kwam bijeen in een lodge. Later loge genoemd. Daarom noem(d)en de vrijmetselaren de lezingen die zij gaven (geven) dan ook bouwstukken. Zij bouwden niet letterlijk, maar in de geest. De plaats van bijeenkomst in de loge noemden zij daarom werkplaats. 
 
Naast het traditionele gilde van de bouwlieden zouden tijdens de bouw aan de kathedralen in Frankrijk bouwlieden werken die zich free-maçons (vrijmetselaren) noemden. Zij zwoeren een eed om hun organisatie niet wereldkundig te maken. En zo kwam het dat de free-maçons in de 18de eeuw in Engeland een eed moeste afleggen dat zij niet mochten spreken over zaken die in hun loge plaatsvonden en dat zij in de eerste plaats moesten gehoorzamen aan de wetten van de loge en daarna aan de landswetten.  

In de eerste helft van de 18de eeuw waaide de vrijmetselarij over naar Nederland. Zij werd in eerste instantie door de Staten van Holland (het provinciebestuur van Noord-Holland en Zuid-Holland) verboden, omdat men de wetten van de vrijmetselarij een aanslag op de landswetten vond. En dat was ook zo. Daarom kwam de vrijmetselarij in Nederland in 1757, onder leiding van mr. J.P.J. du Bois, al snel tot de conclusie – in tegenstelling tot Engeland – dat een vrijmetselaar in de eerste plaats gehoorzaam moest zijn aan de Nederlandse wet en dan pas aan de logewetten en dat is nog steeds zo. De geheimzinnigheid bleef, ook toen in 1770 een aantal - meest jonge - mannen in Kampen de loge Le Profond Silence oprichtten. De stadssecretaris van Kampen, Jacob Abraham Uitenhage de Mist, was haar eerste voorzittend meester (voorzitter).
  
De loge kon in die tijd niet beschikken over een eigen gebouw, maar vergaderde meer dan honderd jaar in verschillende panden in de Kamper binnenstad, zoals een particulier huis, een café, een hotel en de Latijnse school, totdat de loge in 1888 aan de Boven-Nieuwstraat een eigen gebouw kocht.    
  De volgende aflevering zal gaan over de plaats van de loge in de Kamper gemeenschap in de jaren 1770-1820.

Aflevering II

In 2020 herdenkt de Kamper loge Le Profond Silence ( De diepe stilte) dat zij 250 jaar bestaat en daarmee de oudste vereniging in Kampen is. Zij herdenkt dit mede met de presentatie van het boek De stilte doorbroken dat door mij wordt geschreven. Het is de bedoeling dat elke maand 12 fragmenten uit het boek in De Brug worden gepubliceerd. Deze tweede aflevering zal gaan over de loge in de Kamper gemeenschap.  

In de vorige aflevering is al vermeld dat Jacob Abraham de Mist Le Profond Silence in 1770 oprichtte. De Mist was geen Kamper jongen maar afkomstig uit Zaltbommel waar zijn vader een arme predikant was. Toen de moeder van De Mist op jonge leeftijd stierf kwam hij in huis bij de broer van zijn moeder, de zeer rijke Abraham Vestrinck in Kampen. Deze oom betaalde de opleiding van De Mist en zorgde ervoor dat deze benoemd werd tot 3de secretaris van Kampen. Vanuit deze positie stichtte De Mist de loge, samen met de vrijmetselaren: J.C. de Winter, Johan Lemker van Breda, Berend Frederik Schulz, E.W. Schulz, E.W.C. van Meteren, G.J. Stennekens en Nicolaas Wonneman. Alle heren waren welgesteld. Men moest in de 18de eeuw een zeker inkomen hebben om vrijmetselaar te worden. In 1818 kostte de inwijding tot leerling ƒ42,- . In die tijd verdiende een timmerbaas dit bedrag voor 42 dagen werken.   
 De loge startte in een rumoerige tijd. Er waren conflicten tussen de prinsgezinden en patriotten, die uitmondden in de vlucht van stadhouder Willem V naar Engeland. Franse troepen vielen Nederland binnen. De stad Kampen was patriottisch gezind. In 1795 werden er twee patriottische burgercomités opgericht:een gematigde groep onder leiding van De Mist en een radicale groep met aan het hoofd dominee J. Kantelaar. Het volk zette een vrijheidsboom op en klokkenist Berghuis bracht in de Nieuwe Toren de Marseillaise - het latere Franse volkslied - ten gehore.
  Maar de loge overleefde deze Franse inmenging, wel kwam zij soms jaren niet bijeen. Le Profond Silence was een tolerante loge. Dat bleek uit haar houding ten opzichte van de toelating van Joden. De Joden kregen in 1796 dezelfde rechten als ander burgers, dat wil zeggen dat zij werden toegelaten tot alle openbare ambten. Voor particuliere verenigingen lag dat anders, zij konden Joden weigeren. En dat deed de loge Silentium in Delft. Zij riep ook andere loges op haar voorbeeld te volgen. Dat weigerde de Kamper loge. Zij liet wel Joden toe. De eerste Jood die deel uitmaakte van de Kamper loge was Salomon de Jong. Hij trad tot de Orde van Vrijmetselaren toe in 1818. 
  In die zelfde tijd – 1814 – kreeg de Orde een grootmeester van koninklijke bloede. En wel prins Frederik, een zoon van koning Willem I. Deze zou de Orde dienen tot zijn dood. Zowel de Orde als het Oranjehuis waren gebaat bij de benoeming. De pasbenoemde koning kreeg de steun van de invloedrijke vrijmetselaren en de vrijmetselaren werden ‘acceptabel’ doordat zij werden geleid door een koningzoon.
  In de volgende aflevering wordt de rol van grootmeester Frederik uitgediept. De maçonnieke werkzaamheden van de Kamper loge zullen eveneens worden belicht.   

Aflevering III

Het was Prins Frederik der Nederlanden die als 19-jarige in 1816 grootmeester werd van Het Grootoosten der Nederlanden. Dus ook van de loge Le Profond Silence in Kampen. Deze loge, zoals alle loges in die tijd, bestond uit de elite van de stad. Toetreding kostte een kandidaat een vermogen.

De benoeming van Frederik (1797-1881) was een politieke benoeming. Zijn vader koning Willem I (zoon van stadhouder Willem V, die naar Engeland was gevlucht) zat nog niet erg zeker op zijn troon. Willem I zag het als een voordeel dat zijn zoon Frederik het hoofd werd van de toen invloedrijke vrijmetselarij, dat verstevigde zijn eigen positie als koning.

 Prins Frederik leidde tot zijn dood in 1881 de Nederlandse vrijmetselarij. Hij was er een voorstander van dat vrijmetselaren zich hielden aan de eerste drie graden van leerling – gezel – meester en geen lid werden van graden die onder broeders hoger in aanzien waren maar die zich ook leenden voor ritualen waar de grootmeester minder invloed op had.
De vrijmetselarij is een ingewikkelde geestesbeweging, die zich onder andere baseert op het Oude en Nieuwe Testament. Simpel gezegd houdt de graad van leerling in dat men zichzelf leert kennen, de graad van gezel dat men oog heeft voor de ander en degene die de graad van meester bereikt zich richt op de Allerhoogste. De Allerhoogste is Elohiem voor de Joden, God voor de christenen en Allah voor de moslims. Bij de vrijmetselaren wordt de Allerhoogste de Opperbouwmeester des Heelals genoemd. 
   Het streven van de vrijmetselaar houdt in dat hij een beter mens wil worden. Vrijmetselaars zijn geen atheïsten en vaak lid van een kerkgenootschap, dat dan wel aan de ‘vrijzinnige’ kant is. Een orthodoxe Jood, christen of moslim zal geen lid worden van de vrijmetselarij. Hij ziet het vrije denken van deze groep en het in zijn ogen het te vrij omgaan met de bijbel als niet geoorloofd. 
     Grootmeester Frederik heeft bij mijn weten nooit de Kamper loge bezocht. Wel waren broeders uit Kampen aanwezig bij zijn uitvaart. Na zijn dood werd zijn neef Alexander (zoon van koning Willem III) twee jaar grootmeester van het Grootoosten. Prins Alexander stierf in 1884.
De Kamper loge telde in de jaren 1820-1850 onder haar leden veel officieren. Kampen was immers een garnizoensstad. Soms werden deze militairen op één avond ingewijd als leerling en tevens bevorderd als gezel en meester. Dit was streng verboden door de Orde. De loge omzeilde echter dit verbod door het hoofdbestuur te berichten dat iemand ‘op zijn vertrek stond’, dat wil zeggen dat een militair, zeeman of Oost-Indisch ambtenaar op zeer korte termijn moest afreizen. Voor de loge waren vooral de inwijdingen een lucratieve zaak. Voor een receptie betaalde een kandidaat in genoemde jaren ƒ49,-, waarvan slechts ƒ5,- aan het Grootoosten in Den Haag werd afgedragen. Omgerekend naar 2018 is dat een bedrag van €1.255,- .  

In de volgende aflevering zal worden ingegaan op de bouwstukken (inleidingen) die de broeders voordroegen tijdens een bijeenkomst. Zij tonen een tijdsbeeld van hun tijd. Eveneens zal de rol van broeder (burgemeester) De la Sablonière worden belicht.

Aflevering IV

Een bouwstuk is een verhandeling waarmee de vrijmetselaar ‘bouwt aan de tempel der volmaking’. Het voordragen en de bespreking van bouwstukken werd in het midden van de 19de eeuw een vaste gewoonte in een loge, dus ook bij Le Profond Silence. Het was in de tijd dat burgemeester Stephen Hendrik de la Sablonière voorzittend meester (voorzitter) van de Kamper loge was. 
Burgemeester De la Sablonière had zijn jeugd doorgebracht in Kampen en studeerde rechten in Utrecht. Na zijn studie keerde hij in 1850 naar Kampen terug en opende een praktijk als advocaat. De la Sablonière bleef vrijgezel en zijn moeder, die weduwe was, verzorgde zijn huishouding. Een taak die later door zijn zuster werd voortgezet. In 1855 trad hij toe tot de Orde van Vrijmetselaren en werd na enige tijd voorzitter van de Kamper loge. 

Naast deze taak bij de loge diende hij de stad Kampen als raadslid, wethouder en burgemeester. Dit laatste ambt vervulde De la Sablonière van 1867 tot 1885. De invloed van de vrijmetselarij was groot in die jaren. In 1883 bijvoorbeeld bestond het college van burgmeester en wethouders uit de vrijmetselaren: Stephen Hendrik de la Sablonière, Albertus Höfelt en Jacob Aegidius Herman Jan Gallé. 

Uit alle stukken blijkt dat de burgemeester een goed en betrokken mens is geweest. Elk jaar organiseerde hij een Sinterklaasfeest voor kinderen van de drie armenscholen in Kampen. In 1875 betrof dat 761 kinderen. Op 4 december trokken zij met hun onderwijzers door de stad naar de concertzalen – huidige Stadsgehoorzaal – om daar wat lekkers en een cadeautje te ontvangen. Een evenement dat werd betaald door de loge en werd geopend door de burgemeester in zijn functie als voorzitter van de loge.
  Naast deze taak zette De la Sablonière zich in voor beter lager onderwijs. Openbare avondscholen voor jonge kinderen verdwenen. Zij werkten niet meer overdag in de fabriek, maar gingen overdag naar school. De burgemeester zorgde voor de totstandkoming van een Stadsgehoorzaal in de stad. Hij was een kunstzinnig mens en zong graag bij de liederentafel Euterpe.   

Jammer genoeg zijn er geen bouwstukken van de hand van de burgemeester bewaard gebleven. Dat is wel het geval met de bouwstukken van de gebroeders Hendrik en Chris Hein, beiden arme kunstschilders. Zij benadrukten in hun werken, dat de vrijmetselarij zich niet alleen had overleefd, maar juist een gewichtige taak in de profane wereld bezette, daarbij aantonende het belang van broederliefde. Medebroeder apotheker Joan Ennema, die de Heins in huis had genomen, hield verschillende verhandelingen waarin hij het mensenhart vergeleek met een ruwe steen die tot een zuivere kubiek moest worden gepolijst. Dit is ook nu nog een vaste opvatting binnen de vrijmetselarij. Men gaat er van uit dat de mens een ruwe steen is en dat die steen - doordat de vrijmetselaar aan zich zelf werkt - een zuivere kubiek kan worden. Dat houdt in dat iedere vrijmetselaar er naar streeft een beter mens te worden.  

De volgende aflevering zal gaan over de boekdrukker en eigenaar van de Kamper Courant Karel van Hulst en de joodse fabrikant Leon Bottenheim.  

Aflevering V

Karel van Hulst en Lion Bottenheim waren twee bekende en invloedrijke Kamper vrijmetselaren in de 19de eeuw. Zij drukten – ieder op hun eigen wijze – een stempel op de samenleving van hun tijd.

Karel van Hulst was boekverkoper, eigenaar en uitgever van de liberale krant de Kamper Courant. Hij was tevens enige tijd voorzittend meester van de loge en zette haar geschiedenis over de jaren 1770-1870 op papier. Ook was hij de initiator van de werkvereniging Orde en Vlijt, die de armen in de stad voorzag van een verwarmde lokaliteit en warme pap. De geschiedenis van deze vereniging wordt in de volgende column uitgediept.
   Van Hulst redde bovendien in 1841 de loge van de ondergang toen deze door onderlinge ruzies ‘de lichten al had gedoofd’, dat wil zeggen zichzelf had opgeheven. 

Maar bovendien was Van Hulst republikein. Hij was een fel tegenstander van koning Willem II, die toen nog – voordat de grondwetswijziging van Thorbecke in 1848 van kracht werd - de ministers benoemde en ontsloeg wanneer het hem beliefde. Deze houding bracht Karel van Hulst in de gevangenis. Hij had in een van de tijdschriften, die hij ook uitgaf, een rede opgenomen waarin een anonieme auteur scherpe kritiek uitte op de regering, dus ook op de koning. Van Hulst, die als journalist zijn bronnen niet wilde noemen, werd daardoor zelf in 1846 beschuldigd van majesteitschennis en veroordeeld tot enkele jaren gevangenisstraf. Hij trachtte hieraan nog te ontkomen door gratie te vragen aan koning Willem II, toen deze Kampen bezocht. Tevergeefs. Van Hulst zat zijn straf uit. Toen hij vrij kwam werd hij met muziek en gejuich door de Kamper bevolking binnengehaald. 

In dezelfde tijd werd de jonge joodse Lion Bottenheim vrijmetselaar. Hij kwam uit Almelo en zette een calicot [goedkope linnen stof] fabriek op, zowel in Kampen als op het eiland Schokland. Via de loge emancipeerde hij als Jood in de Kamper samenleving. Want hoewel de Joden in Nederland in 1796 gelijk werden gesteld aan andere Nederlanders, was dit in de praktijk niet zo. 
   Lion Bottenheim deed mee aan een prijsvraag mee die de loge Le Profond Silence in 1855 had uitgeschreven en die als motto droeg: Stop de kindermoorden. Het was een tijd van economische neergang, waar voedselschaarste en prijsstijgingen aan de orde van de dag waren. Het leven was zwaar, zeker voor ongehuwde dienstmeisjes die – vaak van hun huisheer of diens zoon - zwanger werden. Zij zouden worden ontslagen als hun zwangerschap werd bekend en doodden daardoor uit wanhoop vaak hun pasgeboren kind. Bottenheim was van mening dat deze ongelukkige moeders niet bestraft, maar geholpen dienden te worden zowel door de overheid als door particulieren. Hij vond het onmenselijk om ze op te sluiten in de gevangenis, maar adviseerde om tehuizen te stichten waar zij hun kind ter wereld konden brengen. Dus geen straf opleggen, maar hulp verlenen. Lion Bottenheim werd slechts 33 jaar. In de Kamper Courant werden zijn verdiensten voor de stad herdacht en zijn overlijden betreurd.
De volgende aflevering zal gaan over de werkvereniging Orde en Vlijt en de maçonnieke Hulpbank voor Minvermogenden.

Aflevering VI, 

De 19de eeuw was de eeuw van de liefdadigheid. Het was de eeuw waarin de Nederlandse overheid de zorg voor zwakken in de samenleving grotendeels overliet aan particulieren, zoals de diaconie van kerken. De loge Le Profond Silence vervulde eveneens een rol in deze samenleving door het stichten van de werkvereniging Orde en Vlijt.
 
In het midden van de 19de eeuw heerste er grote armoede in Kampen, vooral in de winter. Deze toestand werd besproken in het bestuur van de loge. Men wilde er wat aan doen. De vrijmetselaars richtten daarom in 1847, met enkele niet-vrijmetselaren, de werkvereniging Orde en Vlijt op. De vrijmetselaar Karel van Hulst nam daartoe het initiatief. In eerste instantie werd gezorgd voor een verwarmd lokaal waar aan de armen gratis warme koffie en brij (pap) werd verstrekt. Met Kerst werden de bedeelden gevoed met warme soep en melkbrij. Soms verschafte de werkvereniging ook kleding, zoals in het geval van Hendrika Vinke. Zij had een dienstje gevonden maar geen gepaste kleding. Orde en Vlijt zorgde daarom voor: twee hemden, een bonte rok, een paar kousen, een jak, een paar muilen, een halsdoek en een slonde (schort).  
  
In een later stadium kwam daar het verschaffen van werk bij, vooral in de wintermaanden wanneer de nood het hoogst was. Het was eenvoudig werk, zoals zakjes plakken en touw pluizen. Het bestuur van Orde en Vlijt nam alleen mensen aan die van onbesproken gedrag waren. Iemand die bijvoorbeeld dronken langs de weg slierde werd niet toegelaten. Later ging men over tot het maken van biezen matten, die aan het eind van de winter werden verkocht. Er werden zelfs prijzen met de matten gewonnen. In de jaren 1848-1854 verschafte de werkvereniging aan 368 bejaarde lieden en weduwen en aan 368 kinderen werk.

Het beleid van de werkvereniging was wat de liefdadigheid betrof een succes, maar financieel gezien was het beleid een debacle. De werkvereniging kampte met grote tekorten. Het ene gat werd gestopt met het andere. Men had het Armbestuur, waarbij men grote bedragen leende, nog niet afbetaald of de volgende lening stond alweer op stapel. Het bestuur van Orde en Vlijt was in persoon verantwoordelijk voor deze schulden.

Waarschijnlijk ging Orde en Vlijt om deze reden over tot kinderarbeid, want kinderen waren goedkoop. Nauwkeurig werd de productie en de beloning bijgehouden. Kinderen die vaardig waren in het matten maken werden beter beloond dan anderen. Na hun werk, dat duurde van 8 uur in de morgen tot 9 uur in de avond, moesten deze kinderen gedwongen naar een avondschool. Tegen deze afkeuringswaardige gang van zaken (sommige kinderen waren slechts 10 jaar) protesteerde de Kamper hoofdonderwijzer Alirol. Ook landelijk zag men de nadelen van kinderarbeid (in) en kwam de liberaal Samuel van Houten in 1874 met een initiatiefwet op het verbod van kinderarbeid beneden de 12 jaar. Noch de wet van Van Houten noch de woorden van Alirol maakten indruk op het bestuur van Orde en Vlijt. Deze onwenselijke arbeid (die overigens ook in andere fabrieken plaatsvond) stopte pas in 1890. bestaan. De mattenfabriek sloot toen haar deuren, doordat de consument geen biezen matten meer wilde, te weinig kinderen kwamen opdagen om te werken en de gemeente Kampen het fabrieksgebouw (waarvan zij eigenaar was) verkocht. 

In aflevering VII zal het gaan over de maçonnieke Hulpbank voor Minvermogenden.
   
Aflevering VII 

De loge Le Profond Silence vervulde in de jaren 1875-1940 een sociale taak in de Kamper samenleving door de Hulpbank voor Minvermogenden op te richten, die als doel had: ‘Minvermogende ambachts- en handelslieden, landbouwers, neringdoenden en andere ijverige personen door een geldelijk voorschot in bedrijf en beroep te ondersteunen op een wijze, dat met opwekking van zuinigheid en spaarzaamheid hun welstand wordt bevorderd’. 

Broeder F. van Ketwich kwam in 1875 op het idee ook in Kampen een Hulpbank voor Minvermogenden op te richten. Hij had gehoord dat ook andere loges daartoe waren overgegaan. De loge kwam aan het startkapitaal van ƒ12.000,- door aandelen uit te geven die door 20 broeders werden gekocht. Onder de inleggers waren burgemeester S.H. de la Sablonière, archivaris J. Nanninga Uitterdijk, notaris A. Höfelt, hoofdonderwijzer W. Heetjans, burgemeester Jules van Hasselt en likeurstoker David Stibbe. De laatste zou de Hulpbank tot zijn dood in 1915 leiden. 

Niet iedereen kreeg zomaar een lening. Het geld werd uitgeleend onder de volgende voorwaarden. Men moest van onbesproken gedrag zijn en bijvoorbeeld geen geschiedenis hebben van dronkenschap. Men moest kunnen lezen en schrijven. Iedere klant moest twee mannen hebben die voor hem/haar garant stonden en zo nodig, als de schuldenaar in gebreke bleef de schuld aflossen. Men moest duidelijk bij het bestuur aangeven dat de lening doel had om er in een bedrijfstak geld mee te verdienen, zoals de weduwe Stouwbrink die ƒ65,- leende om een naaimachine te kopen en daardoor in de gelegenheid was naaiwerk aan te nemen om in haar eigen onderhoud te voorzien. Of de kleine zelfstandige die een water- en vuurbedrijfje opzette. Men kon een bedrag lenen tussen ƒ20,- en ƒ300,- tegen een rente van 5% die vooraf moest worden betaald. De lening moest in 50 weken worden afbetaald. Als men in gebreke bleef werd een boete berekend en als men voortijdig afloste kreeg men een deel van de rente terug. Inwoners uit Kampen, IJsselmuiden, Wilsum, Zalk en Veecaten, Grafhorst, Kamperveen en Oldebroek konden een beroep doen op de Hulpbank, die was gevestigd in een bovenlokaal van de Nutsspaarbank dicht bij de IJssel. Na 1888 gingen de klanten naar het eigen gebouw van de loge aan de Buiten Nieuwstraat.  

Per jaar maakten ongeveer 200 kleine zelfstandigen gebruik van de Hulpbank. Zij hadden onder meer het volgende beroep: koopman, naaister, schoenmaker, klompenmaker, smid, uitdrager, timmerman, metselaar, rijtuigenverhuurder, melkboer, tuinder, veehouder, slager, kamerverhuurder, russen (slecht riet) pachter, lijkbezorger, zakjesplakker, petroleumventer, paardenkoper en water- en vuurverkoper.

De Hulpbank functioneerde 65 jaar. Ook toen de loge Le Profond Silence door allerlei omstandigheden afkalfde tot 11 leden, bleven de broeders op hun post. Het was met name de gepensioneerde hoofdonderwijzer Johannes Enserink die de zaak tot 1940 draaiende heeft gehouden, tot het moment dat de Duitse bezetter de loge en ook de Hulpbank ophief en alle gelden door hen werden gestolen. De Hulpbank is na de oorlog niet teruggekomen. Wel heeft de gemeente Kampen gepoogd een Kredietbank op te richten, maar dat mislukte.

De volgende aflevering zal gaan over de veranderde positie van de loge Le Profond Silence mede door de oprichting van de Hanzeloge.  

Aflevering VIII

Dit keer zal worden belicht hoe de loge Le Profond Silence in de jaren 1900-1940 terecht kwam in een vrije val.
Het aantal vrijmetselaren daalde in de loop van de 20ste eeuw gestaag. In 1922 telde de loge Le Profond Silence nog 22 leden. In 1938 liep het aantal broeders terug tot 16 en in 1940 waren nog maar 11 mannen lid van de loge. 

De terugloop van het ledenaantal had meerdere redenen. Om te beginnen was Kampen zoetjes aan veranderd van een liberale stad in een calvinistisch bolwerk. Een tastbaar teken van deze metamorfose was het in 1928 ingevoerde ambtsgebed dat door de burgemeester aan het begin van elke gemeenteraadsvergadering werd voorgelezen. 
  Een andere reden voor de terugloop was de politieke toestand in Duitsland waar Hitler in 1933 aan de macht was gekomen. Hitler begon onmiddellijk communisten, socialisten, Joden en ook vrijmetselaren te vervolgen. In 1933 droeg hij de Ordes (er waren meerdere Ordes in Duitsland) van Vrijmetselaren op alle Joden uit hun gelederen te verwijderen. Deze maatregel werd in 1935 aangevuld met een algeheel verbod op vrijmetselarij. Al deze maatregelen in het buurland Duitsland hadden invloed op de verminderde toetreding tot een loge, zoals uitvoerig te lezen valt in mijn te verschijnen Jubileumboek over 250 jaar vrijmetselarij. 
  Bovendien was er concurrentie gekomen in Kampen van een loge die praktisch hetzelfde gedachtengoed aanhing als Le Profond Silence: de Hanzeloge. Deze loge - die rond 1920 werd opgericht - behoorde evenals de vrijmetselarij tot een mondiale organisatie en wel Odd Fellows.  

De Hanzeloge was meer ‘voor de gewone’ Kampenaar. In haar zegel stond bijvoorbeeld het wapen van de stad Kampen. Zij had geen eigen gebouw maar huurde de bovenverdieping van het Groene Kruisgebouw in de Boven Nieuwstraat.
  De Hanzeloge deed evenals de loge Le Profond Silence aan goede werken. Terwijl Le Profond Silence dit vooral in het verborgene deed, trad de Hanzeloge veel meer in de openbaarheid. Zij collecteerde bijvoorbeeld voor hongerende kinderen in de vroegere dubbelmonarchie Oostenrijk/Hongarije. Een land dat de Eerste Wereldoorlog had verloren. Koniging-moeder Emma steunde het sociale werk van de Hanzeloge, zoals prins Frederik dit ook in zijn tijd had gedaan met Le Profond Silence.
   De Gereformeerde kerken waren niet blij dat er nog een loge in Kampen bij kwam. Zij raadden hun leden dan ook af lid te worden van deze organisatie. Een aanhanger van dit verbod was hoogleraar Klaas Schilder. 

Na de Duitse inval, mei 1940, werd zowel de vrijmetselarij als Odd Fellows verboden. Nog in hetzelfde jaar werden de loge Le Profond Silence en de Hanzeloge gedwongen hun deuren te sluiten. Hun loges werden leeggeroofd. Na 1945 kwam de Hanzeloge niet meer terug. Van de loge Le Profond Silence waren nog een vijftal broeders over. Het waren: André Jäger, Johannes Enserink, Jacob van der Veen, Roelof Reinders en Hendrik Jan van Drecht. Deze broeders zullen uit het niets hun loge weer opbouwen. Dat leest u in aflevering X. Volgende week kunt u lezen hoe de beide loges werden ontmanteld en wie hier medewerking aan verleenden. 

Aflevering IX 

Toen de Duitsers in 1940 Nederland binnenvielen waren er twee groepen die hier onmiddellijk de dupe van werden, namelijk: Joden en vrijmetselaren. In deze aflevering zal het gaan over de gevolgen van deze inval voor vrijmetselaren. 
  

In de zomer van 1940 verbood de bezetter alle bijeenkomsten van vrijmetselaren en alle samenkomsten van de broeders die tot de organisatie van Odd Fellows behoorden. De bezittingen van alle loges in Nederland werden verbeurd verklaard. De oude grootmeester van het Grootoosten der Nederlanden - Hermannus van Tongeren - werd gevangen genomen. Hij werd later overgebracht naar het concentratiekamp Sachsenhausen, waar hij binnen korte tijd stierf aan uitputting, doordat hem water en voedsel waren onthouden.
   
In Kampen werden alle bezittingen van de loge Le Profond Silence (LPS) geconfisqueerd. Daaronder vielen niet alleen het gebouw en de inventaris van de loge, maar ook al haar tegoeden, waaronder spaargeld, Armenkas, gelden van het Studiefonds en de gelden van de Hulpbank van Minvermogenden. Alles werd in beslag genomen. De bezetter droeg de afwikkeling op aan de NSB-er mr. A. Brandsma uit Zwolle. Brandsma gaf op zijn beurt opdracht aan de Kamper politiecommissaris W.F.O. van der Drift de loge in Kampen te ontmantelen. Er is een rekening bewaard gebleven waarop de kosten van de ontmanteling worden vermeld.  

 Op deze rekening staan onder andere de volgende posten: Gebouw en inboedel onderhands verkocht aan H. Lamberts voor ƒ7.500,-; Commissaris van Politie Kampen, boeken verzenden naar Den Haag en onkosten vernietiging ƒ40,-; J. Hemstra, deurwaarder te Kampen, taxatie van gebouw en inboedel ƒ15,-; A.S. Roest van Limburg te Kampen, taxatie van het gebouw ƒ7,50; J.H. Lamberts, Kampen, voor verwijdering van emblemen ƒ55,10 en J. Brunt en G. Klaassen, Kampen, voor hulp Commissaris van Politie ƒ20,-. 
   
Vlak voor het uitbreken van de oorlog telde de loge LPS 11 broeders. Vier van hen waren officier en werden weggevoerd naar een krijgsgevangenkamp. Enkele oude broeders woonden buiten Kampen. Het is vooral broeder Johannes Enserink geweest, die zich verzette tegen de maatregelen die zijn loge troffen. Hij kon het confisqueren en het leegroven van het gebouw niet voorkomen. Wel deed hij een poging om de Hulpbank van Minvermogenden – waarvan hij de secretaris was - draaiende te houden.  
 
Ook burgemeester H.M. Oldenhof trachtte de Hulpbank in stand te houden door Brandsma erop te wijzen, dat de opheffing van deze bank voor de mindere man in Kampen zeer nadelig zou zijn. Tevergeefs. De geleende gelden die nog binnenkwamen moest Enserink afdragen aan commissaris Van der Drift. Op een gegeven ogenblik weigerde broeder Enserink nog langer geld voor de bezetter in te zamelen.
   
LPS kon evenmin voorkomen dat Lamberts het logegebouw later doorverkocht aan de Hervormde Vereeniging op Gereformeerden Grondslag. Na de oorlog was de loge genoodzaakt haar eigen gebouw van deze vereniging terug te kopen. Wat de loge deed. Al met al een bittere zaak. 

In de volgende aflevering kunt u lezen hoe de loge LPS zich weer oprichtte onder de bezielende leiding van voorzittend meester André Jäger.             

Aflevering X

Na het einde van de oorlog bleef de loge Le Profond Silence berooid achter. Zij was gewond maar bleek niet verslagen, ondanks dat zij in 1945 niets meer bezat: geen geld, geen boeken en archiefstukken, geen eigen gebouw en geen meubilair.

Er waren nog negen leden van Le Profond Silence over, waarvan er vier buiten de stad Kampen woonden. Het kwam dus aan op de overgebleven vijf broeders om de loge weer op te bouwen. Het waren: André Jäger – die was teruggekeerd uit krijgsgevangenschap – Johannes Enserink, Roelof Reinders, Jacob van der Veen en Hendrik Jan van Drecht. 
 
De eerste samenkomst van de overgebleven vrijmetselaren was op 11 juli 1945. Niet in de loge, maar bij Jäger thuis. Op deze vergadering werd afgesproken dat voorzittend meester Jäger de koop van de loge door makelaar Lamberts (zie aflevering IX) en daarna de doorverkoop van Lamberts aan de Hervormde Vereniging op Gereformeerde Grondslag, zou trachten ongedaan te maken. Deze poging had geen succes. De broeders huurden toen in arren moede de bovenverdieping van hun eigen loge. Elke broeder stelde ƒ100,- beschikbaar om meubilair te kopen.   

Om jarenlange procedures te voorkomen besloot men het gebouw van de Hervormde vereniging terug te kopen voor ƒ4.500,-. Een wijs maar bitter besluit, omdat de vereniging wel de juridische eigenaar was maar niet de morele. In mei 1947 werd deze koop beslecht. Dit had tot gevolg dat genoemde vereniging de benedenverdieping huurde van de loge.
  Pas in 1959 ontving de loge – onvolledige – compensatie door de Wet op de Materiële Oorlogschaden, voor de door haar gelezen verliezen Uiteindelijk bleef de loge Le Profond Silence zitten met een schade van ƒ10.984,76. 

In de loop van de jaren werden verloren gewaande voorwerpen toch nog gevonden. Zo vond mr. Joan Ennema, kleinzoon van broeder Joan Ennema, in een winkel in Apeldoorn emblemen die behoorden tot de loge. Gemeentearchivaris J. Don gaf bewaarde archiefstukken aan de loge terug. De mooiste vondst deed broeder Willem Domingo in een boekenstalletje in de Oudemanhuispoort te Amsterdam. Hij legde daar voor ƒ0,75 de hand op de zoekgeraakte Constitutiebrief van de Achtbare Loge Le Profond Silence uit 1770. Deze Constitutiebrief is, in mijn boek, dat a.s. juni verschijnt, afgebeeld. 

Toen de loge functioneerde besloot het bestuur weer aan werving te doen. Het benaderde hiervoor mensen persoonlijk en hield lezingen over het onderwerp vrijmetselarij. In 1948 was er een lezing waar ook de pers bij werd uitgenodigd. Het liep faliekant mis en wel door de reportage die de krant Strijdend Nederland een dag later liet verschijnen. Voordat de krant een weergave van de lezing gaf, somde ze alle vooroordelen op die er bestonden over de vrijmetselarij. Daarna gaf de krant een overigens een keurig verslag over de bijeenkomst. Maar dat had eigenlijk geen zin meer, omdat toen al het gevoel bij de lezer was gewekt, dat men beter niets met vrijmetselarij te maken kon hebben. De loge keerde zich naar binnen.

Pas in 1970 zette de loge, onder de bezielende leiding van Wilko van Koldam, haar deuren open. Maar dat leest u in de volgende aflevering.   


Aflevering XI, 

In de jaren zeventig van de vorige eeuw raakte de loge Le Profond Silence enigszins in de versukkeling. In die tijd lag het aantal leden rond de dertig. Deze bezochten - uit laksheid - de bijeenkomsten slecht. Soms waren er maar acht broeders aanwezig. Een enkele keer kwam het voor dat een vergadering wegens geringe deelname werd afgelast. Die toestand verbeterde toen de maçons Wilko van Koldam en Roel Kolle lid werden van de Kamper loge. 
 

 Vrijmetselaar en geschiedenisleraar Wilko van Koldam was afkomstig uit Den Helder. Hij werd rector aan het Almere College in Kampen. Roel Kolle was vroeger planter geweest en was afkomstig uit een van de Zwolse loges voordat hij Le Profond Silence in Kampen ging versterken. 
   De mannen werden vrienden en vulden elkaar wonderwel aan. Koldam bedachtzaam en Kolle opvliegend en beiden een grote kennis bezittend van de vrijmetselarij. Naast deze twee broeders functioneerde oud politie-adjudant Mannus Koers, die eveneens een kenner was van het maçonnieke leven. Deze drie K’s werden een begrip in de Kamper loge.

Hun eerste werk was om de leerlingen en gezellen beter te onderwijzen. En het tweede om naar buiten te treden, door middel van lezingen en tentoonstellingen. 
   De eerste tentoonstelling over vrijmetselarij was in 1985 en wel in het Vestzaktheater van de Stadsgehoorzaal. Daarbij was het een voordeel dat de toenmalige directeur - Hans Smit – een vrijmetselaar was. In het Vestzaktheater werd de tempel nagebouwd en broeders gaven daarbij uitleg aan de bezoekers over het maçonnieke leven.. 
    De tentoonstelling werd door burgemeester Henk Kleemans, vergezeld door zijn vrouw Annet, geopend. Wilko van Koldam kende hen goed. De manifestatie heette: ‘Vrijmetselarij, bouwen aan jezelf’. De tentoonstelling duurde een week en trok meer dan 1000 bezoekers en had bovendien een goede pers. 

Van Koldam en Kolle wisten al snel dat men de pers nodig had om de ideeën van de vrijmetselarij onder de aandacht van het publiek te brengen. Zij nodigden daarom Theun van Bruggen van het Kamper Nieuwsblad en Gerard Berendsen van het Nieuw Kamper Dagblad uit om een kijkje in het logegebouw te nemen. Natuurlijk vroegen de journalisten wat het geheim van de vrijmetselarij was, waarop Van Koldam antwoordde: ’Het enige geheim is ons persoonlijk leven’. 

In 1988 trad de loge opnieuw naar buiten. In dat jaar was het 100 jaar geleden dat de loge Le Profond Silence een eigen gebouw in de Boven Nieuwstraat had betrokken. Dat vierde men door het gebouw open te stellen voor profanen (niet-vrijmetselaars). De meer dan 200 belangstellen bezochten zowel de voorhof als de tempel. Deze openheid bracht mannen ertoe vrijmetselaar te worden. In 1988 telde de Kamper loge 48 broeders.  

Deze openheid was weldadig voor de loge. Hoewel niet alle vooroordelen over vrijmetselarij werden weggenomen, ging men de loge als onderdeel zien van het maatschappelijk leven in Kampen. Men zag dat dat de rector van een scholengemeenschap en een adjudant van politie tevens vrijmetselaar konden zijn. En dat het bijvoorbeeld een giftig sprookje was dat ieder jaar een vrijmetselaar diende te sterven.  

In de volgende aflevering komen vrijmetselaars en hun partners zelf aan het woord.
   
Aflevering XII

In deze aflevering komen drie broeders – Theo ,Walter en Nico - van de loge Le Profond Silence zelf aan het woord. De broeders vertellen hoe zij hun vrijmetselaarsschap beleven. Hun partners – die als vrouw zelf geen lid van de Orde kunnen zijn - geven hun mening over het vrijmetselaar zijn van hun man.

Broeder Theo diende de loge als Achtbare (voorzittend) meester van 1996-2000 en van 2005-2007. De laatste periode vond hij moeilijk, maar ‘als de loge je roept zeg je niet nee’. Dus zag hij het als zijn opdracht gehoor te geven aan het verzoek om het voorzitterschap opnieuw waar te nemen tot een nieuw talent hem kon opvolgen. Terugziende op zijn tijd als voorzitter zegt hij dat het al de energie die hij erin stopte waard is geweest en dat hij het als voorrecht beschouwt de loge te hebben mogen leiden.

Broeder Walter werd in 1987 ingewijd als leerling. Hij diende de loge in vele functies en in de jaren 2011-2014 als voorzittend meester. De beslissing om vrijmetselaar te worden heeft hem veel vreugde gebracht. Hij maakte kennis met muziek en literatuur. Andere broeders leerden hem op zoek te gaan naar zichzelf en leefden hem voor wat vrijmetselarij inhield, met name zijn overleden vriend Bas.

Broeders Nico (geb. 1933) is de oudste broeder in de Kamper loge. Hij was (is) een trouwe dienaar van de Orde. Hij vond in de loge broederschap en hoopte door de vrijmetselarij een goed mens te worden. En ook nu, in het verpleeghuis, als zijn gedachten vaak wegzweven of verward zijn, vertelt hij in zijn goede dagen over de loge en over het belang een goed mens te worden en zo bij te dragen tot/aan een betere wereld.  

Zijn vrouw Mary voelt zich sterk met de vrijmetselarij verweven door haar man en haar beide zonen Hans en Ernst, die eveneens vrijmetselaar zijn. Zij betreurt het dat zij bij de ritualen – inwijding, verheffing en bevordering - die haar man zo diep raakten, niet kon worden toegelaten. Zij vertelt hoe haar man Nico zijn houvast in het leven vond in de maçonnerie.

Jeannette, de vrouw van broeder Walter voelt zich tevens verbonden met de vrijmetselarij van haar man Walter. Hij heeft geen geheimen voor haar. Zij was betrokken bij de loge Le Profond Silence. Zij zong er tijdens het Sylvesterfeest, maar deed ook schoonmaakwerkzaamheden zoals het wassen van de vitrage en gordijnen, kaarsenvet verwijderen van de kandelaars en de zolder opruimen. 

Voor Broeder Theo’s vrouw Willy is de vrijmetselarij van huis uit vertrouwd. Haar grootvaders en vader waren maçons en tevens Remonstrants. Zij leefden zonder dogma’s. Haar man was getroffen door deze sfeer in het huis van zijn vrouw en werd vrijmetselaar. Deze afkomst heeft er ongetwijfeld mee te maken dat zij vindt dat de ritualen alleen haar partner aangaan. 

Echter, de meeste partners van de vrijmetselaren in de Kamper loge vinden het spijtig dat zij bij de ritualen, die hun man zo diep raakten, niet aanwezig konden zijn.  

De volgende en laatste aflevering heeft de vorm van een samenvatting. 


Aflevering XIII

U hebt in 12 afleveringen(fragmenten ) kunnen lezen dat de Kamper loge Le Profond Silence 250 jaar bestaat en daarmee de oudste vereniging van Kampen is. 

Ik wil u nogmaals in het kort door de geschiedenis van de loge loodsen aan de hand van de 10 vrijmetselaars die belangrijk zijn geweest voor de maçonnieke wereld van Kampen en Nederland. U hebt met hen in de vorige afleveringen kennisgemaakt. Zij vormen de rode draad in 250 jarige historie van de loge.

Dat is om te beginnen de stichter van de loge Le Profond Silence Jacob Abraham Uitenhage de Mist. Een loge die in 1770 werd opgericht en in stilte werkte zoals de naam ‘De diepe stilte’ al zegt. In de tijd van De Mist had de loge geen eigen gebouw, maar vergaderde in een particulier huis of in een hotel of café. 
  De Mist was een oudere tijdgenoot van grootmeester prins Frederik. De laatste kon als zoon van koning Willem I de vrijmetselarij beschermen en deed datook.
In de 19de eeuw bloeide de vrijmetselarij in de liberale stad Kampen onder haar maçonnieke burgemeester Stephen Hendrik de la Sablonière. Deze bevorderde onderwijs, kunsten en wetenschappen en armenzorg. Onder zijn voorzitterschap kreeg de loge in 1888 een eigen gebouw.
  Zo bevorderde ook Karel van Hulst met de werkvereniging Orde en Vlijt en David Stibbe met de Hulpbank voor Minvermogenden het welzijn van de stad. Zij zorgden voor werk en kansen voor de kleine ondernemer. 
   In de oorlogsjaren was het broeder Johannes Enserink die trouw op zijn plaats bleef en zich verzette tegen de Duitsers om nog langer geld van de schuldenaars van de Hulpbank voor hen te innen. In deze jaren werd grootmeester Hermannus van Tongeren, die de vrijmetselaars in Nederland had bemoedigd en niet zoals de regering was gevlucht naar elders, door de bezetter afgevoerd naar het kamp Sachsenhausen, waar hij stierf.
  Voorzittende meester André Jäger pakte in 1945 de maçonnieke draad weer op. Met een klein groepje broeders wist hij de vrijmetselarij in Kampen weer levensvatbaar te maken. Zij kochten hun eigen geconfisqueerde gebouw terug van de toenmalige eigenaar en verhuurden de benedenverdieping.  
   Het waren Wilko van Koldam en Roel Kolle die de bekendheid van de vrijmetselarij in Kampen weer deden herleven. Er werden tentoonstellingen en open dagen door hen georganiseerd. Journalisten werden in de loge uitgenodigd. Bewoners van de stad Kampen werden zich weer bewust dat zich in hun stad een loge bevond. 

De loge bestaat dit jaar dus 250 jaar. Dat wordt op 11 juni gevierd door vrijmetselaars en op 12 juni van 19.00-21.00 uur bij boekhandel Bos. Daar zal het boek met als titel ‘De stilte doorbroken’ – als antwoord op ‘De diepe stilte’ - door voorzittend meester Gertjan Flinterman worden aangeboden aan het hoofdbestuur van de Orde van Vrijmetselaren. U bent bij deze aanbieding bij boekhandel Bos van harte welkom, Mijn kleinzoon Noëll Brons en zijn vriend Jonathan Noviello verzorgen op die avond de zang en muziek. 
Het boek kunt u aanschaffen voort €35,-. De honoraria die ik ontvang voor het schrijven van het boek en voor de columns schenk ik aan het Ronald Mc Donald Huis in Groningen. 

Nogmaals, u bent van harte welkom.